De kast is af, ik heb een schuine plank voor het wat groter tekenen, tijd om eens te kijken wat het doet.

Ah, uhm, tsja, de tekenplank is toch wat minder, te dik met al die zuiltjes aan de andere kant, en eigenlijk bijna te mooi. Nou ja, dan maar een oude plank. Maar verder werkt het systeem inderdaad. Niet meer de hele tafel vol spullen, maar gewoon een hoek van de kamer, die ik ook even kan laten staan als ik wat anders wil. En daglicht, ik zie wat ik doe.

En om te beginnen maar eens een idee dat al langer in mijn hoofd rondjes draait. Bootjes. Zeilbootjes. Ooit eens lang geleden draaide mijn leven om bootjes (mijn ouders en broers hadden zeilboten). Nu denk ik er nog wel eens over hoe het zou zijn om zelf een zeilboot te hebben, maar dan herinner ik me ook weer het min of meer eindeloze onderhoud. Mijn ouders stonden de hele winter in de loods de boot te schuren en te verven. En als de afgelopen weken wel iets hebben duidelijk gemaakt is het dat ik dat soort dingen toch niet echt als liefhebberij zie. En een boot kopen kost niet het grote geld, een boot hebben kost pas echt geld. En het is druk op het water; niet meer de rust die ik me van zo lang geleden herinner. Beter van niet dus.

Maar dromen kan wel. Dromen van hoe het ooit was. De reusachtige race-schoeners van eind 19e eeuw, Enorme schepen die welliswaar de naam jacht kregen, maar afgeleid van de Grand Banks visserij schoeners, met enorme hoveelheden zeil. Gaffeltopzeilen, vliegende kluivers, de eerste spinnakers en de enorme gollywobblers (nee, die verzin ik niet zelf, dat is een vergrote ‘fisherman’, een zeil tussen fokke- en grote mast op een schoener). In de winter snelle handel en visserij, in de zomer in de handen van tamelijk misdadige grootindustriëlen –denk Berlusconi, Trump of Murdock- voor de racerij. Maar los van alle ellende en geldverspilling, zo spectaculair als zeilschepen toen waren zijn ze nooit meer geweest. Er bestaan nog een paar van de kleinere exemplaren, maar ik heb er nog nooit een gezien. Er bestaan wel foto’s van; prachtige foto’s uit de begintijd van de fotografie. En van die foto’s uitgaande kan ik misschien ook wat tekenen en schilderen.

Eerst maar eens wat houtskool schetsen maken, om een idee te krijgen van verhoudingen en vormen. En proberen te snappen hoe die zeilen zouden moeten werken…

Dit is de Troubadour (1888, tijdens de cruise van de New York Yacht Club). En zoals dat altijd gaat, meteen verzand ik meteen weer in techniek uitzoeken. In feite schiet ik voorbij aan wat eigenlijk het karakter van houtskool is; een snel medium on even iets op te zetten. Ik heb er twee dagen aan staan werken; eerst zo voorzichtig mogelijk met hele dunne lijntjes opzetten (toch te zwaar getekend), en dan wat grijzen aanbrengen. En dan nog meer en zwaarder grijs aanbrengen. En nog meer. Houtskool! Ook daar moet je toch wat moois mee kunnen maken? Hoe maak ik een egaal vlak. En als dat misschien lukt: wil ik eigenlijk wel egale vlakken? Als ik achteraf naar de tekening kijk ben ik te ver doorgegaan; het is te concreet geworden, teveel een tekening. Wat me voor ogen staat is een ijler iets, een wolk, mist met een vorm… Of moet ik nu net veel zwaarder werken? Het is duidelijk, schilderen is nog ver weg als dit al zoveel moeite kost. Eerst nog maar eens verder met tekenen. Nu een wat woestere versie zoals dat meer bij houtskool past:

.

(en dit is de Westward in 1910) O jee…